De regenbui die jaren duurde
Ik kan nog steeds niet geloven dat dit gebeurde – niet alleen die nacht, maar ook alle nachten die eraan voorafgingen. Het was een van die gewone dagen waarop niets bijzonders voelde, totdat het wel gebeurde. Ik woonde al bijna twee jaar in een gezellig rijtjeshuis vlakbij de markt in Tilburg en werkte de meeste dagen als freelance grafisch ontwerper vanuit huis. Mijn leven had zich in een comfortabel ritme genesteld, maar er ontbrak iets – een vonk, een connectie die aanvoelde als meer dan alleen oppervlakkig geklets.
Toen kwam ze hiernaast wonen. Lotte Van Der Meer – haar naam bezorgt me zelfs nu nog rillingen over mijn rug. Ze had het appartement boven mij gehuurd, een strakke modernistische woning met ramen van vloer tot plafond die het licht precies vingen bij zonsondergang. Ik weet nog dat ik haar voor het eerst zag toen ze met moeite twee zware dozen de smalle trap op droeg, met blozende wangen en donkere krullen die uit haar rommelige paardenstaart ontsnapten. Er was iets moeiteloos moois aan haar, zelfs in een joggingbroek en een te groot T-shirt. Die dag wisselden we beleefde glimlachen uit, maar we hadden geen van beiden verwacht wat er daarna zou komen.
Het eerste echte moment vond een week later plaats – een simpele ontmoeting die aanvoelde als meer. Ik had tot laat in de nacht gewerkt, een koud biertje gedronken terwijl ik een nieuw logo-ontwerp aan het schetsen was. Het geluid van haar voetstappen boven me was inmiddels vertrouwd, het zachte kraken van de vloerplanken terwijl ze van kamer naar kamer liep. Toen werd er plotseling op mijn deur geklopt. Lotte stond daar met een verontschuldigende grijns en een bord zelfgemaakte speculaaskoekjes en legde uit dat ze me de hele avond had horen tikken en dacht dat ik wel wat suiker kon gebruiken.
God, wat waren die koekjes lekker – maar niets smaakte zo goed als haar gezelschap. We zaten samen op de bank en deelden verhalen onder het genot van dampende mokken thee. Ze vertelde me over haar baan bij de plaatselijke kunstgalerie, hoe ze ervan droomde om ooit haar eigen tentoonstelling samen te stellen. Ik vertelde over mijn haat-liefdeverhouding met freelancen, hoe het sommige dagen voelde als een gevangenisstraf en andere dagen als pure creatieve vrijheid. Het gesprek verliep moeiteloos, onderbroken door nerveuze lachjes en die slepende blikken die mijn hartslag deden versnellen.
Toen begon de spanning. Vingers tegen de mijne toen we allebei tegelijk naar het bord met koekjes reikten. Een gedeelde blik over onze kopjes, waarbij we geen van beiden snel genoeg wegkeken om te doen alsof het niets betekende. De manier waarop haar dij tegen de mijne drukte op de kussens, warmte die tussen ons straalde, zelfs door spijkerstof en stof heen. Elk klein moment voelde geladen, elektrisch, zoals de lucht voor een storm.
In de weken daarna werden die toevallige aanrakingen opzettelijk. We liepen elkaar tegen het lijf in de winkel op de hoek, we wisselden omhelzingen uit bij het afscheid, onze omhelzingen duurden net een seconde te lang. Op een avond betrapte ik haar erop dat ze door haar raam naar me keek terwijl ik mijn planten op het balkon water gaf – haar silhouet tegen het licht van de lamp, de welving van haar heup tegen het glas. Toen ze uiteindelijk naar beneden kwam om te vragen of ik iets wilde gaan drinken in die nieuwe ambachtelijke bierbar in het centrum, stikte ik bijna in mijn eigen tong.
De wandeling ernaartoe was een kwelling – een stille dans van schoudervegen en gestolen blikken door de straatlantaarns. We zaten dicht tegen elkaar aan in het schemerige hoekhokje, knieën die elkaar raakten onder de tafel, haar gelach dat trillingen over mijn dij stuurde telkens als ze voorover boog om me boven het lawaai uit te kunnen horen. Het flirten escaleerde langzaam – vleiende opmerkingen over onze favoriete bands, competitief geklets over wie zijn IPA het snelst kon drinken. Elke aanraking bleef langer hangen: een hand op de kleine van haar rug terwijl we over drukke tafels navigeerden, vingers in elkaar verstrengeld bij het terugvinden van servetten.
Tegen de tijd dat we dronken en giechelend naar huis strompelden, wist ik dat dit meer was dan alleen vriendschap. Maar toch maakte geen van ons de eerste stap – niet meteen. In plaats daarvan leunde ze tegen mijn voordeurpost, beet op haar lip terwijl ik met mijn sleutels rommelde. Toen kwam het moment dat alles veranderde. Mijn hand streek langs de hare toen ik haar binnen een glas water gaf en deze keer trok ze zich niet terug. Haar vingers krulden zich om de mijne, haar duim streek cirkels over mijn knokkels terwijl we daar in stilte stonden.
De eerste kus was aarzelend, zachte lippen die het water uitprobeerden, maar hij werd snel dieper. Ik proefde bier en iets vrouwelijks toen haar mond zich tegen de mijne opende. Mijn handen gleden in haar haar, verstrengelden zich in die wilde krullen terwijl ze zich dichter tegen me aandrukte, haar lichaam dat zich naar me toe vormde alsof ze ervoor gemaakt was. Elke zucht, elke gefluisterde “ja” tussen de kussen door, voelde als een belofte. Toen ik haar eindelijk naar mijn slaapkamer droeg, beperkte de wereld zich tot ons – haar rug tegen de lakens, mijn handpalmen die elke centimeter van haar huid door de dunne stof heen aanraakten.
Die nacht was langzaam, weloverwogen. Kleren werden laag voor laag losgetrokken, vingers verkennend, ademhaling vermengend. De manier waarop ze zich in mijn aanraking kromde toen ik eindelijk met mijn tong haar sleutelbeen bereikte… God, dat geluid dat ze maakte – half kreun, half gejammer – achtervolgt me nog steeds. Elke nieuwe ontdekking voelde heilig: de manier waarop haar tepels zich verhardden onder mijn lippen, hoe nat ze was toen mijn vingers voor het eerst tussen haar dijen gleden. Ze was niet verlegen