Het bos was stil, behalve het zachte geritsel van de wind door de bomen en het occasionele gekraak van een tak onder zijn laarzen. De lucht rook naar vochtige aarde en rottend hout, een scherpe geur die hij al lang niet meer vreemd vond. Hij liep al jaren in deze bossen, tussen de dennen en berken, op zoek naar wat hij nodig had: voedsel, beschutting, en af en toe… iets anders.
Zijn naam deed er niet toe—niemand vroeg ernaar. Zijn baard was wild en verward, net als zijn haar, en zijn kleren waren versleten en vuil. Maar zijn ogen, die hadden nog altijd dat vlammetje. Dat vlammetje van iemand die wist hoe hij moest overleven. En hoe hij moest krijgen wat hij wilde.
Vandaag was anders.
Hij hoorde haar stem voor hij haar zag. Scherp, licht gefrustreerd, en toch melodieus. Het klonk alsof ze tegen zichzelf praatte, of misschien tegen de natuur om haar heen.
“Verdomme, waar ben ik nu weer beland?” zei ze, haar stem echode tussen de bomen.
Hij stopte, zijn adem inhoudend, en keek door het struikgewas. Daar stond ze. Een vrouw, midden twintig misschien, met een strakke broek en een tanktop die net genoeg huid liet zien om zijn aandacht te trekken. Haar haar zat in een slordige knot, en haar gezicht glom lichtjes van het zweet. Ze keek om zich heen, duidelijk verdwaald.
“Perfect,” mompelde hij bij zichzelf, een grijns vormend op zijn lippen.
De vrouw draaide zich om, haar handen op haar heupen, en staarde in de richting van het pad dat ze zojuist had verlaten. Ze leek ongeduldig, maar ook een tikkeltje nerveus. Dit was zijn kans.
Hij stapte uit de schaduw, zijn laarzen zachtjes tegen de grond drukkend zodat hij haar niet zou laten schrikken. Toch sprong ze op toen ze hem zag, haar ogen groot van verbazing—en angst.
“O mijn god! Je hebt me laten schrikken!” riep ze uit, haar hand tegen haar borst gedrukt.
“Hé, geen zorgen,” zei hij, zijn stem ruw maar vriendelijk. “Ik doe je niks.”
Ze keek hem aan, nog steeds wantrouwig, maar haar ademhaling vertraagde iets. “Wat doe jij hier? Ben je… ben je verdwaald ofzo?”
Hij grinnikte. “Nee, ik woon hier.”
“In… in het bos?”
“Hm-hmm,” knikte hij, zijn armen over elkaar slaand. “Al een hele tijd. Jij daarentegen,” hij maakte een gebaar naar haar, “jij ziet eruit alsof je wat hulp kunt gebruiken.”
Ze bloosde lichtjes, een reactie die hij meteen opmerkte. Interessant.
“Ik ben gewoon even gaan wandelen,” zei ze snel, haar blik afwendend. “Ik dacht dat ik het pad kon volgen, maar…”
“Maar het bos houdt ervan om mensen in de war te brengen,” vulde hij aan. “Kom maar mee. Ik weet de weg.”
Een moment van twijfel kruiste haar gezicht, maar uiteindelijk haalde ze haar schouders op. “Goed, prima. Bedankt.”
Hij wendde zich om en begon te lopen, wetende dat ze achter hem aan zou komen. Hij hoorde het geritsel van haar kleding en het zachte tikken van haar schoenen tegen de grond. Ze was stil, maar hij kon haar nieuwsgierigheid voelen.
“Heb je echt geen huis ofzo?” vroeg ze na een paar minuten.
“Nee,” antwoordde hij kortaf. “Het bos is mijn thuis.”
“Dat is toch niet veilig? Ik bedoel, je hebt vast wel eens beesten gezien, of… andere lui.”
Hij grinnikte opnieuw, deze keer met een donkerder ondertoon. “Jawel. Maar ik kan voor mezelf opkomen.”
Er viel een pauze, en hij kon bijna horen hoe ze zijn woorden overdacht. Toen sprak ze weer, dit keer met een kleinere stem. “Je hebt tenminste… rust hier. Geen mensen. Geen stress.”
Ah, daar was het. De opening die hij nodig had.
“Klopt,” zei hij, zijn pas vertragend zodat ze naast hem kwam lopen. “Geen regels. Geen verwachtingen. Gewoon… vrijheid.”
Ze keek naar hem, en hij zag een vleugje bewondering in haar ogen. Of misschien was het verlangen. Hij kon het niet helemaal plaatsen, maar het maakte hem alleen maar meer geïnteresseerd.
“Klinkt best fijn, eigenlijk,” mompelde ze.
“Hoezo? Iemand gaat jou lastigvallen ofzo?” vroeg hij, speels maar met een vleugje echtheid.
Ze haalde haar schouders op. “Nou ja, weet je. Werk, relaties, alle shit die bij het leven hoort. Soms wil ik gewoon… weg.”
“Dan ben je hier op de juiste plek,” zei hij, terwijl hij haar een zijpad inschoof. Hier werden de bomen dichter, het licht dimmer.
“Waar gaan we naartoe?” vroeg ze, een beetje onzeker nu.
“Er is een mooie plek verderop,” antwoordde hij. “Rustig. Niemand die ons stoort.”
Ze volgde nog steeds, maar haar stappen waren langzamer nu, aarzelend. Hij merkte het op, maar ging door. Dit was het moment waarop hij moest beslissen.
“Eigenlijk,” zei ze plotseling, “misschien moet ik maar teruggaan. Het wordt al laat.”
Hij stopte, draaide zich naar haar toe, en keek haar recht in de ogen. “Ben je bang?”
Ze schudde haar hoofd, maar haar ademhaling versnelde lichtjes. “Nee, natuurlijk niet. Ik bedoel… misschien een beetje.”
Hij stapte dichterbij, zijn aanwezigheid overweldigend. “Je hoeft niet bang te zijn. Ik zal je niks doen, tenzij…”
Tenzij wat?” vroeg ze, haar stem trillend nu.
“Tenzij jij dat wilt,” fluisterde hij, zijn mondhoek optrekkend in een ondeugende grijns.
Ze staarde hem aan, haar lippen lichtjes gescheiden, en hij kon haar hartslag bijna horen. Ergens in haar hoofd woedde een strijd, dat wist hij. Tussen logica en lust. Tussen angst en verlangen.
En toen gebeurde het.
Haar handen grepen naar de voorkant van zijn shirt, en ze trok hem naar zich toe. Hun lippen botsten samen, en een golf van adrenaline raasde door hem heen. Dit was wat hij wilde. Wat hij nodig had.
Hun tongen raakten elkaar, en hij duwde haar tegen een boom, zijn lichaam tegen het hare gedrukt. Ze kreunde zachtjes, haar handen tastend naar zijn rug.
“God, je bent zo vies,” mompelde ze tussen de kussen door, “maar ik wil je.”
Hij gromde, zijn handen glijdend naar haar billen en haar stevig vastgrijpend. “Dan krijg je me.”
Ze tilde een been op, haar knie tegen zijn heup, en hij voelde hoe ze zich tegen hem aandrukte. Haar mond ging open in een zucht van genot, en hij aarzelde niet. Zijn hand gleed naar binnen, langs de rand van haar broek, en…
Wat een geil verhaal weer Laura! Geïnspireerd geraakt of waargebeurd?
Echt super!!
Topverhaaltje!
Dankjewel!
WOOO